De Messiaanse kwestie

Jb. Klein Haneveld (1918 -1988)

Voordat wij aan de bestudering van de Messiaanse kwestie beginnen, moeten wij eerst vaststellen, dat de woorden 'Messias' (Hebreeuws) en 'Christus' (Grieks) precies dezelfde betekenis hebben, namelijk 'Gezalfde'. Deze titel is speciaal van toepassing op die Persoon, in Wie al de plannen en raadsbesluiten van God, zoals die in de Schrift geopenbaard worden, samenkomen.

Als wij de Messiaanse kwestie nader bezien, dan rijzen onmiddellijk een aantal vragen. Allereerst de vraag: 'Is er eigenlijk wel een messiaanse kwestie?' Met andere woorden: Bevat de Bijbel inderdaad een leer, betreffende de Messias? Er zijn namelijk vele theologen, die ontkennen, dat er in het Oude Testament zoiets te vinden is als een messiaanse leer. Zij beweren, dat deze leer in de Schrift is ingelegd, eerst door Joodse rabbijnen en schriftgeleerden, en later aangevuld en uitgebreid door Christelijke bijbelverklaarders.

Is er een messiaanse kwestie?

Wij dienen aan deze opvatting wel de nodige aandacht te schenken, omdat zij in onze dagen door steeds meerderen gehuldigd wordt. Een grote groep Joodse en Christelijke geleerden, die zichzelf als zeer progressief beschouwen, zijn deze gedachte toegedaan en verkondigen die ook openlijk in woord en geschrift. Toch zijn er altijd nog een aantal, zowel Joodse als Christelijke exegeten — maar zij zijn ver in de minderheid — die het standpunt handhaven, dat de Bijbel messiaans is, d.w.z. een duidelijke leer omtrent de Messias bevat. Zodra echter het punt van de identiteit van de Messias aan de orde komt, lopen hun meningen sterk uiteen. De Joden ontkennen, dat Jezus van Nazareth de Messias is, terwijl de Christenen dit juist met hun hele hart geloven.

Hoe kunnen wij de Messias herkennen?

Als wij de eerste vraag bevestigend moeten beantwoorden en tot de overtuiging zijn gekomen, dat de Bijbel inderdaad spreekt en getuigt van de Messias, dan komen wij als vanzelf tot een andere vraag: Wie en wat is de Messias? Met andere woorden: welke identiteitstekenen of karakteristieke kenmerken geeft de Schrift van deze Persoon, zodat de wereld er absoluut zeker van kan zijn niet door een bedrieger misleid te worden; zodat niemand zich op illegale wijze de rechten kan toe eigenen, die alleen de ware Messias toekomen. Als er echter werkelijk een profetisch getuigenis bestaat omtrent de komst van de Messias, dan zal dat getuigenis moeten voldoen aan twee voorwaarden:

  1. Het zal de identiteitstekenen moeten geven, waarover wij hierboven spraken.
  2. Het zal de Joden, en door hen, de gehele wereld moeten voorbereiden, om deze Persoon te aanvaarden, zodra Hij zal komen. God zal immers niet iemand, die de rechten heeft van de Messias, in de wereld zenden, zonder de echtheid van deze belangrijke Persoon op duidelijke en afdoende wijze te waarborgen.

Onze tweede vraag is dus: Hoe kunnen wij de Messias herkennen? Wat voor een Persoon zal Hij zijn? Uit welk land? Van welke afstamming? Welke werken zal Hij doen?

Was Jezus de Messias?

Automatisch komen wij dan tot de derde vraag, die voor ons als Christenen van fundamentele betekenis is, maar zeker niet minder voor de oprechte Jood: Was Jezus de Messias? Een groot aantal mensen, waaronder ook vele Joden, hebben door de eeuwen heen geloofd, met de Schrift in hun handen, dat Jezus de Messias was. En ongetwijfeld zullen onze Joodse vrienden, die Hem niet als zodanig aanvaarden, moeten toegeven, dat het een zaak van allerhoogst nationaal en persoonlijk belang is voor hen, om ernstig en nauwgezet te onderzoeken, of Hij inderdaad aanspraak kan maken op het Messias-schap. Het moet zonder meer duidelijk zijn, dat het antwoord op de tweede vraag meteen het antwoord op de eerste vraag zal zijn. Als wij in de Bijbel de kenmerken kunnen vinden, die de echtheid van de komende Messias waarborgen, dan is tevens de vraag beantwoord, of er een leer betreffende de Messias bestaat. Wij zullen vanzelfsprekend geen profetische beschrijving van deze Persoon in de Bijbel vinden, als deze niet komen zal of reeds gekomen is. Als de Schrift geen leer betreffende de Messias bevat, dan zullen wij er ook geen profetische beschrijving van Hem in vinden. Maar als wij wel een beschrijving van de Messias vinden, dan moet er ook een leer betreffende de Messias zijn, wie Hij dan ook moge zijn. Verder is het ook duidelijk, dat het antwoord op de tweede vraag, betreffende de kenmerken en voorwaarden, waaraan de komende Messias moet voldoen, als vanzelf zal leiden tot het antwoord op de derde vraag: Is Jezus van Nazareth de Messias? Als Hij de Messias is, dan zullen wij Hem herkennen, omdat Hij volkomen voldoet aan al de schriftuurlijke kenmerken die de profeten van Hem gegeven hebben. Dat is dan het onomstotelijke bewijs. Als Jezus aan een van deze kenmerken (hoe gering ook) niet zou voldoen, dan zouden wij, hoezeer het ons ook ter harte zou gaan, moeten verklaren, dat Hij niet de Messias is. Maar als Hij in elk opzicht beantwoordt aan het signalement, dat de profeten van de Messias gegeven hebben, dan zijn wij gedwongen te erkennen, dat Jezus inderdaad de Messias is.

I. De bijbelse leer over de Messias

Het gaat hier om een zuiver bijbelse kwestie. Wij kunnen ons daarvan zeker niet afmaken door ons te beroepen op uitspraken van theologen of rabbijnen. Wij weten dat er minstens evenveel voor- als tegenstanders zijn, wat betreft het Messias-schap van Jezus. Wij hebben hier te doen met een ernstige botsing tussen menselijke en dus feilbare meningen. Deze zaak kan dan ook niet beslist worden door 'meerderheid van stemmen'. Alleen het Woord van God is gezaghebbend en daarom doorslaggevend. Daarom zullen wij ons zelf moeten wenden tot het Oude Testament, om zorgvuldig te onderzoeken, welke messiaanse leer daarin ontwikkeld wordt. Vervolgens zullen we de aanspraken van Jezus op het Messias-schap ernstig moeten toetsen aan de verklaringen van de geïnspireerde Schriften.
Zoals bij alle andere delen van de Godsopenbaring, zullen wij ook hier rekening moeten houden met het feit, dat de leer, betreffende de Messias geleidelijk aan in de Schrift ontwikkeld wordt. Het is een voortschrijdende waarheid, die ons op natuurlijke wijze ontvouwd wordt: 'Eerst de halm, dan de aar en dan het volle koren in de aar'. Dat is altijd de Goddelijke volgorde. Wij willen nu eerst lezen Genesis 3, vers 14 en 15:
“Toen zei de HEERE God tot de slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee boven al het gedierte des velds: op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen uws levens, en Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, tussen uw zaad en tussen haar zaad: dat zal u de kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen”.
(De bijbelteksten in dit artikel zijn - tenzij anders aangegeven - uit de Statenvertaling)
Hier hebben wij in kiemvorm de gehele waarheid van de verlossing en van de Messias. Het 'Zaad der vrouw' zal eenmaal aan satan de dodelijke wond toebrengen, maar zelf zal het daardoor lijden. Dit schriftgedeelte zegt ons nog niet zoveel, maar wel geeft het ons een helder inzicht op de komst van een nakomeling van de vrouw, die de satan zal overwinnen. Laten wij nu Genesis 12: 1-3 lezen:
“De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal; en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en wees een zegen; en Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden”.
Nu willen wij deze woorden eerlijk bezien. Zij zijn verhelderend met het oog op wat nog volgt, maar op zichzelf bevatten zij geen belofte, dat er uit één van de nakomelingen van Abram een Messias zal voortkomen. Wel wordt aan Abram beloofd, dat in hem 'alle geslachten des aardrijks' gezegend zullen worden. Laten wij dat goed in gedachten houden. We gaan nu naar Genesis 15, vers 1-4:
“Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram; Ik ben u een schild, uw loon zeer groot. Toen zeide Abram: Here HEERE, wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga, en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer. Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis (Ismaël) zal mijn erfgenaam zijn. En zie, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar hij die uit uw lijf zal voortkomen die zal uw erfgenaam zijn”.
En dan Genesis 18, vers 18: “Dewijl Abraham gewis tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden”.

Laten wij nu weer binnen de grenzen van dit tekstwoord blijven. Een persoonlijke Messias wordt hier niet beloofd. Wij lezen alleen van een volk, waarin alle volken der aarde gezegend zullen worden. Toch zullen wij later zien, dat ook deze belofte een schakel is in de lange keten van beloften betreffende de komst van de Messias. Ik mag natuurlijk aannemen, dat u allen de geschiedenis van Genesis goed kent. U weet dus dat Abraham een zoon had, genaamd Ismaël. Dat was zijn enige zoon en Abraham smeekt God, om in Ismaël Zijn beloften in vervulling te doen gaan. En dan lezen we in Genesis 17:19 Gods antwoord:

“En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren en gij zult zijn naam noemen Izak en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten tot een eeuwig verbond voor zijn zaad na hem”.

Hier zien wij voor het eerst het beginsel van verkiezing en verwerping aan de dag treden. En het is duidelijk, dat dit verband houdt met de herkenning van de Messias. Veronderstel bijvoorbeeld, dat een Ismaëliet tot mij kwam en zou zeggen: 'Ik ben de Messias'. Dan zou ik hem onmiddellijk antwoorden: 'Dat kan niet. Wie de Messias ook moge zijn, u bent het in ieder geval niet, want u bent een nakomeling van Ismaël en niet van Izak'. Zo maakt God de mogelijkheden tot bedrog steeds minder, totdat deze totaal uitgesloten zijn.

Wij gaan nu naar Genesis 28, vers 13 en 14:

“En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts en noordwaarts en zuidwaarts; en in u en in uw zaad zullen alle geslachten des aardsbodems gezegend worden”.

Dit is het verhaal van Bethel, waar God een verbond sloot met Jakob, de zoon van Izak. Hier zien wij andermaal het beginsel van uitsluiting. Izak had immers nog een andere zoon: Ezau. Maar de belofte gaat met terzijdezetting van de 'meerdere' Ezau over op de 'mindere' Jakob. Geen enkele nakomeling van Ezau kan dus aanspraak maken op de titel Messias.

Wij zullen nu zien, dat elf van de twaalf stammen van Israël voor het Messias-schap werden uitgesloten. Lees Genesis 49, vers 8-10:

“Juda, gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. Juda is een leeuwenwelp; gij zijt van de roof opgeklommen, mijn zoon; hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw: wie zal hem doen opstaan? De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt en Dezelve zullen de volkeren gehoorzaam zijn”.

U ziet hoe de lijn der belofte hier veel scherper wordt getrokken. Eén van de twaalf stammen wordt uitgekozen, de stam van Juda. Van nu af zien wij alleen met verwachting naar Juda. Hier wordt voor het eerst het woord 'scepter' gebruikt, hetgeen duidt op koninklijke macht. En vervolgens het woord 'Silo', waarover al de oude rabbijnen het eens zijn, dat het slaat op de Messias als de 'Vorst des vredes'. Dan is er nog iets merkwaardigs: 'Dezelve zullen de volkeren gehoorzaam zijn'. Weer een kenmerk van de Messias. Hij zal het middelpunt zijn van de volkeren.
In Numeri 23 en 24 vinden wij een aantal profetische visioenen van Bileam, waarvan wij er maar één zullen citeren:

“Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen,maar niet nabij. Daar zal een ster uitgaan uit Jakob, en daar zal een scepter uit Israël opkomen, die zal de landpalen der Moabieten verslaan, en zal al de kinderen van Seth verstoren; en Edom zal een erfelijke bezitting zijn en Se'ir zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn,doch Israël zal kracht doen en daar zal één uit Jakob heersen en hij zal de overigen uit de steden ombrengen”. (Num. 24 : 17-19).

Hier komt weer het woord 'scepter' voor. Als God aan Zijn beloften iets heeft toegevoegd dan laat Hij dat nimmermeer los. U hebt al wel opgemerkt, dat het in deze schriftplaatsen niet alleen gaat om een gebied en regering, maar ook om een Persoon: 'Ik zal Hem zien, maar niet nu'.

In dit verband willen wij ook even ingaan op een tegenargument, namelijk: 'Gaat het hier nu eigenlijk niet om het hele volk van Israël? Heeft de messiaanse leer niet veeleer betrekking op een volk dan op een persoon. Zijn de beloften, die vele Christenen zo stellig op een persoon betrekken, in wezen niet erg vaag en onduidelijk?' Als antwoord willen wij een deel van bovenvermelde schriftplaats herhalen: “Daar zal een Ster uitgaan uit Jakob en daar zal een scepter uit Israël opkomen”. Bovendien citeren wij nog Deuteronomium 18, vers 15: “Een profeet uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen”.

Deze woorden van Mozes voegen nog weer een nieuwe titel toe aan de Messias: De 'Scepter-drager' van Israël zal tevens een 'Profeet' zijn. Maar de belofte wordt nog meer beperkt door de woorden, die de Here gesproken heeft tot David, aangaande zijn zoon Salomo: “Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Die zal Mijn naam een huis bouwen en Ik zal de stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. Ik zal hem tot een vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon, die Ik, als hij misdoet, met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen zal straffen; maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, die Ik voor uw aangezicht heb weggenomen. Doch uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid”. (2 Sam. 7:12-16).

Laten wij nu eens zien, hoe David dit verbond heeft opgevat. Wij lezen dat in zijn laatste woorden in 2 Samuël 23, vers 1-5:

“Voorts zijn dit de laatste woorden Davids. David, de zoon van Isaï zegt, en de man die hoog is opgericht, de gezalfde van Jakobs God en liefelijk in psalmen Israëls, zegt: De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken en Zijn rede is op mijn tong geweest. De God Israëls heeft gezegd, de rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken: Daar zal zijn een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods; en Hij zal zijn gelijk het licht des morgens wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van de glans na de regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen. Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is”.

 

Dit zijn dan de laatste woorden van David, de begenadigde psalmist van Israël, met een leven bezoedeld door vele zonden, en toch een man die God boven alles liefhad. Stervend gaan zijn gedachten uit naar de belofte, die God gemaakt heeft aangaande zijn zaad.

Wij willen nu nagaan, hoe de profeten die belofte hebben vertolkt:

“Want daar zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen en op Hem zal de Geest des HEEREN rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN” (Jes. 11:1-2). Misschien zegt iemand: ´Deze profetie kan betrekking hebben op iedere nakomeling van David, zoals b.v. op Josia´. Maar dan lezen wij in vers 10: “Want het zal geschieden te dien dage, dat de heidenen naar de wortel van Isaï, die staan zal tot een banier der volken, zullen vragen en zijn rust zal heerlijk zijn”.

'Te dien dage´, welke dag wordt hier bedoeld?
Een dag, die nog niet is aangebroken. Lees maar verder in vers 11:

“Want het zal geschieden te dien dage, dat de HERE ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Hamath, en van de eilanden der zee; en Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks”.

Toen Jesaja deze woorden schreef, was het volk nog niet weggevoerd naar Assyrië en deze profetie is tot op heden nog niet volkomen in vervulling gegaan.
Wij zouden kunnen voortgaan met het aanhalen van teksten uit Jesaja maar wij willen liever uw aandacht vragen voor een ander kenmerk van de Messias, vermeld in Jeremia 23, vers 5:

“Zie, de dagen komen, spreekt de HERE, dat Ik David een rechtvaardige spruit zal verwekken, die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde”.

En dan verder in Jeremia 33, vers 17-21:

“Want zo zegt de HERE: Aan David zal niet worden afgesneden een man, die op de troon des huizes Israëls zitte; ook zal aan de Levietische priesters van voor Mijn aangezicht niet worden afgesneden een man, die brandoffer offere en spijsoffer aansteke en slachtoffer bereide al de dagen. En des HEREN woord geschiedde tot Jeremia, zeggende: A1zo zegt de HERE: Indien gij Mijn verbond van de dag en Mijn verbond van de nacht kunt vernietigen, zodat dag en nacht niet zijn op hun tijd, zo zal ook vernietigd kunnen worden Mijn verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon hebbe, die op zijn troon regere”.

Wij zijn begonnen met een belofte, die van toepassing kan zijn op iedere uit-een-vrouw-geboren man. De eerste beperking was de verkiezing van Abraham. Daarna werden Ismaël en zijn nakomelingen terzijde gezet, terwijl Izak werd uitverkoren. Vervolgens werden Ezau en zijn nakomelingen uitgeschakeld en werd Jakob de drager van de Messiaanse belofte. Daarna werd uit de twaalf zonen van Jakob Juda uitgekozen en tenslotte werd uit de stam van Juda koning David aangewezen als de stamvader van de beloofde Messias. Wie de Messias ook moge zijn, vast staat, dat Hij moet voortkomen uit het koninklijk huis van David en dat Hij dus een Jood moet zijn (immers uit de stam van Juda). U ziet, hoe verder wij in de Schrift vorderen, hoe meer de kenmerken van de Messias zich vermenigvuldigen.

II. Het bovennatuurlijke karakter van de Messias

Tot nu toe zijn wij binnen de grenzen van het natuurlijke gebleven. Maar thans komen wij bij ons onderzoek tot iets bovennatuurlijks. Wij gaan Jesaja 7:13 en 14 lezen:

“Toen zeide hij: Hoort gij niet, gij huis Davids, is het u te weinig, dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt? Daarom zal de HERE zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoon baren, en zijn naam Immanuël heten”.

U weet natuurlijk de betekenis van het woord Immanuël, namelijk: 'God met ons'. Nu zijn er ongetwijfeld moeilijke schriftplaatsen, maar deze aankondiging van Jesaja is toch wel heel duidelijk. God beloofde hiermee aan het huis van David een teken te zullen geven, waardoor zij de lang Beloofde zouden kennen, wanneer Hij zou verschijnen. Het teken zou zijn, dat in het geslacht van David een maagd zwanger zou worden en een zoon zou baren. Deze zoon zou dus op bovennatuurlijke wijze verwekt worden. De verklaring van dit vreemdsoortige gebeuren ligt in de naam 'Immanuël'.
Bedenk nu, dat wij deze woorden hebben gelezen in de profetie van Jesaja -een Joods geschrift- en niet in het Nieuwe Testament. De onbevlekte ontvangenis en de Godheid van de Messias is dus een Oudtestamentische leer, die in het Nieuwe Testament bevestigd wordt. En die leer, evenals alle bijbelse waarheden, moet in geloof aanvaard worden. God openbaart zich duidelijk genoeg, maar wij moeten het geloven. Het 'wat' is ons wel bekend, maar het 'hoe' dikwijls niet. Maar hoe kan het ook anders? “Mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE; want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten” (Jes. 55:8,9). Dat is juist het bewijs, dat Hij God is. Als Zijn gedachten niet hoger waren dan de mijne, dan zou Hij aan mij gelijk zijn en zou ik Hem niet kunnen aanbidden; ook zou ik dan geen waarde hechten aan Zijn Boek.

Wij gaan nu naar Jesaja 9, vers 5:

“Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en de heerschappij is op zijn schouder; en men noemt zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst”.

Het gaat hier over dezelfde Davidische persoon, die aanspraak kan maken op de koningstroon, want de voorzegging gaat voort in het volgende vers:

“…der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op de troon Davids en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heerscharen zal zulks doen”.

Een korte samenvatting van het voorgaande:

  • De Messias moet voortkomen uit het zaad van Eva, dat wil zeggen: het moet een mens, een man zijn. Geen van de cherubijnen of serafijnen (= engelen) kan de Messias zijn.
  • Hij moet voortkomen uit het zaad van Abraham, dus een Hebreeër en geen heiden.
  • Hij moet afstammen van Izak en Jakob, dus geen Ismaëliet of Edomiet.
  • Hij moet van de stam van Juda zijn, dus een Jood.
  • Hij moet uit het koninklijk geslacht van David zijn. Van al de geslachten van Juda, kan Hij alleen voortkomen uit het geslacht van David.
  • Hij moet op wonderbare wijze geboren worden uit een maagdelijke moeder.
  • Hij moet zijn de 'Immanuël', de 'God met ons', de almachtige God, de eeuwige Vader.


Maar hoe kan de almachtige God, de eeuwige Vader, tevens een mens zijn? Waar komen deze begrippen weer tezamen? In één van de vier evangeliën van het Nieuwe Testament. Daar vinden wij de volgende vermelding. Versta mij goed, ik zeg niet: een verklaring, maar: een vermelding. God acht het niet nodig Zich aan ons te verklaren. Hier is dan de vermelding:

“In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. En het Woord werd vlees en heeft onder ons gewoond” (Joh. 1:1 en 14).

En ik onderwerp mij aan deze vermelding en vind er volkomen voldoening in. Als de machtige God verkoos 'vlees' te worden en onder ons te wonen, dan had Hij blijkbaar de macht daartoe.

III. De tijd, waarop de Messias moet verschijnen

Is hieraan niets meer toe te voegen? Bijvoorbeeld omtrent de tijd, waarop de Messias zou verschijnen?
Het is duidelijk, dat wanneer de tijd van de geboorte van de Messias vermeld zou zijn, dat een zeer belangrijk herkenningsteken zou zijn. Als wij nu de profetie van Daniël opslaan, dan zullen wij daar een heel duidelijke openbaring vinden aangaande de tijd van de komst van de Messias. Zie Daniël 9, vers 21-24:

“Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam de man Gabriël, die ik in het begin in een gezicht gezien had, snel gevlogen, mij aanrakende omtrent de tijd van het avondoffer; en hij onderrichtte mij en sprak met mij en zeide: Daniël, nu ben ik uitgegaan om u de zin te doen verstaan. In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan en ik ben gekomen om u dat te kennen te geven, want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord en merk op dit gezicht: Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten en om de zonden te verzegelen”.

Bedenk, dat Israël toen onder de kastijding van God zuchtte, maar niet was verworpen. Het werd met gevangenschap gestraft voor zijn nationale zonden.

“En om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en de profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der Heiligheden te zalven”.

Hier gaat het over de tijd waarin een hersteld Israël in volle gemeenschap met de God hunner vaderen, het kanaal zal zijn van Zijn zegen over de aarde.

“Weet dan en versta: van de uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op de Messias, de Vorst, zijn zeven weken en twee en zestig weken: de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven”.

Let nu op: alles ligt begrensd tussen de tijd, dat Daniël zijn visioenen had in Babylon en de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus. De komst van de Messias en de uitroeiing (afsnijding) van de Messias moeten plaats hebben vóór de totale verwoesting van Jeruzalem en het heiligdom.
Wat nu de zeventig weken ook mogen betekenen, in elk geval is het een periode (met uitzondering van de laatste week), die moet vallen tussen de tijd van Daniël en het jaar 70 na Christus. Want na het jaar 70 is er geen heiligdom meer in Jeruzalem geweest. De tempel is immers in dat jaar verwoest en nimmer herbouwd. Het staat dus vast, dat de Messias moet verschijnen tussen de tijd van Daniëls optreden (ongeveer 538 v. Chr.) en de tijd van de verwoesting van Jeruzalem (70 na Chr.).
En nu komen wij tot een nieuwe voorwaarde, waaraan de Messias moet voldoen. De profeet Micha voorspelt namelijk nauwkeurig de plaats van Zijn geboorte:

“En gij, Bethlehem-Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda; uit u zal Mij voortkomen, die een Heerser zal zijn in Israël, en wiens uitgangen zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid” (Micha 5 : 1).

Deze woorden zijn eenvoudig en duidelijk. Wie is de Heerser, die uit Bethlehem zal komen? Het is Hij, wiens oorsprong ligt in de eeuwigheid. Wij moeten dus aan de zeven kenmerken, die wij zoëven hebben vermeld, er nog twee toevoegen, namelijk, dat Hij moet verschijnen tussen 538 v. Chr. en 70 na Chr., en dat Bethlehem-Efratha zijn geboorteplaats moet zijn. Dit is alles duidelijk genoeg.

IV. De vernedering en verhoging van de Messias

Maar dezelfde Schriftplaats in Daniël, die ons deze tijdslimiet leverde, brengt ook een moeilijkheid met zich mee. Tot dusver hebben wij slechts gelezen van iemand met een scepter, een machtige koning uit het geslacht van David, die tevens de almachtige God is. Maar nu zegt Daniël heel duidelijk, dat na enige tijd 'de Messias zal worden uitgeroeid'. Dat is toch wel een grote moeilijkheid. Wat moeten wij aan met een Goddelijke Koning, die alles-overwinnend heerst en die plotseling wordt uitgeroeid en dat 'niet voor Hem zelf?' Die moeilijkheid kunnen wij niet uit de weg gaan, want ook Jesaja en de Psalmen spreken daarover. Zie maar Jesaja 52, vers 13:
“Zie, Mijn knecht zal verstandig handelen, Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. Gelijk als velen zich over u ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante meer dan van andere mensenkinderen”.

Maar heeft Jesaja het hier wel over de Messias? Zie Zacharia 3, vers 8: “Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester, gij en al uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want zie, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUIT, doen voortkomen"

Hoe wordt de Zoon van David door al de profeten genoemd? Met twee namen: 'Spruit' en 'Mijn Knecht'. Dat is toch wel een groot mysterie: Jehova's Knecht, die op het hoogst verheven zal worden, heeft 'een aangezicht meer verdorven´ dan van iemand. En die moeilijkheid wordt nog groter als wij Jesaja 53:1-9 lezen. Zie ook Psalm 22, die door vele Christenen en sommige Joden als een messiaanse psalm beschouwd wordt, met zijn wanhoopskreet: 'Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?' en met die beschrijving van de doorboorde handen en voeten!

Hier wordt ons enerzijds getekend een triomferende Koning, die tevens God is, die alle macht heeft, wiens naam is Immanuël (God met ons), en anderzijds een Man, wiens gelaat verdorven is, meer dan van iemand, wiens beenderen uiteengeweken zijn, die sterft van dorst en over wiens klederen het lot wordt geworpen. Hoe kan de Messias een machtig Koning zijn en toch ook zulk een verachtelijke Lijder? Hoe kan Hij de machtige Vorst uit het geslacht van David zijn en ook het Offer ter verzoening van de zonden en ongerechtigheden van Israël? Hoe is dat mogelijk? Het is duidelijk, dat twee zo volkomen tegengestelde bestemmingen niet tegelijkertijd kunnen plaatshebben. Daar is maar één antwoord mogelijk. Er is maar één woord, dat de glorierijke regering van de Messias kan verbinden met Zijn lijden en sterven en dat is: 'Opstanding'. Veronderstel eens, dat in het Goddelijk voornemen het drama werd opgevoerd in twee actes; dus dat de lijdende Messias en de heersende Messias dezelfde zouden zijn, maar door de dood gescheiden en door de opstanding herenigd. Veronderstel, dat de Messias is gekomen en is 'uitgeroeid' (gedood) en weer levend geworden, dan is heel de beschrijving van Zijn heerlijkheid nog mogelijk, nietwaar? Als Hij niet gekomen is vóór 70 na Chr. dan zal Hij nimmer komen en dan zijn al de profeten valse getuigen geweest. Als Hij wel gekomen is en gestorven is en in het graf gebleven is, dan heeft God iets beloofd aan Israël en aan David, wat Hij niet kan vervullen. Maar als Hij uit het graf is opgestaan dan is de voorzegde aardse glorie nog mogelijk.


Maar nu zegt u misschien: de opstandingsleer is toch een zuiver Nieuwtestamentische leer? Hebben de Christenen dit niet uitgevonden om die moeilijkheid te overbruggen en zo de voorspelling van de aardse heerlijkheid van de Messias aannemelijk te maken? Volstrekt niet! De opstanding is een Oudtestamentische leer, zoals wij zullen zien. Het overgrote merendeel van de Christenheid verwerpt het omvangrijke getuigenis van de profeten betreffende de aardse heerlijkheid en macht van de Messias 'op de troon van David' (Jes. 9:7), terwijl het merendeel van de Joden niet gelooft in het getuigenis van hun eigen profeten met betrekking tot de vernedering en de dood van de Messias. Op beide groepen is het verwijt van Christus in Lukas 24 van toepassing: “O, onverstandigen en tragen van hart om niet te geloven al wat de profeten gesproken hebben”. De waarheid is, dat de opstanding de brug is tussen de dood van de Messias en Zijn heerlijkheid, en dat de tweede komst van de Messias de eerste aanvult en compleet maakt.

Wij willen nu twee of drie Schriftplaatsen uit het Oude Testament aanhalen, die betrekking hebben op de opstanding.

“Want ik weet, mijn Verlosser leeft, en Hij zal als laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen” (Job 19:25).

Job leefde vóór de wet en voordat de Pentateuch geschreven was. Geloofde Job in de opstanding? Zijn lichaam was voedsel voor de wormen en toch zei hij: “Uit mijn vlees zal ik God aanschouwen, dewelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde”. In Psalm 17:15 zien wij Davids geloof in de opstanding: “Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken”.

De opstanding is geen nieuwe leer; deze leer is zo oud als Job en was de hoop van David. Nu willen wij de profetie aangaande de Messias lezen in Psalm 16:8-10. Ook deze Psalm wordt door vele rabbijnen en commentatoren beschouwd als een messiaanse psalm:

“Ik stel de HEERE voortdurend voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen. Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. Want Gij zult mijn ziel in het  dodenrijk niet verlaten, Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige verderving zie”.

Hier wordt niet alleen de leer van de opstanding bevestigd, maar dit is ook een duidelijke belofte van de opstanding van de Messias. In Daniël 12:2 wordt dit, zo mogelijk, nog duidelijker: “En velen van degenen, die in het stof der aarde slapen zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing”.

'Opstanding' is dus het woord, dat de moeilijkheid oplost en dat de schijnbare tegenstrijdigheid van vele schriftplaatsen opheft. Met andere woorden: de Messias komt. Hij vervult alles wat over Hem voorzegd is met betrekking tot Zijn lijden, vernedering en dood. Hij staat op uit het graf en zal wederkomen om het Koninkrijk op te richten en de profetie in zijn geheel in vervulling te doen gaan.
'Maar', vraagt misschien iemand: 'is deze leer over de tweede komst van de Messias om het koningschap van David te herstellen en de talrijke beloften aan Israël in vervulling te doen gaan, niet een handige uitvinding van Christenen, om steun te geven aan de messiaanse aanspraken van Jezus? Met andere woorden: Wordt dit nu wel duidelijk in de Schrift geleerd?
Iedere Jood, die vertrouwd is met de woorden van de profeten, weet dat wat de Messias overigens nog moge doen, Hij in elk geval Israël moet herstellen en zo niet, dat dan een menigte van profetieën niet in vervulling zullen gaan.

Wij lezen in Handelingen 1, vers 6:

“Zij dan, die tezamen gekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Here, zult Gij in deze tijd aan Israël het koninkrijk weder oprichten?”

Let wel; de vraag was niet of Hij het koninkrijk weder zou oprichten, maar wanneer Hij dat zou doen! Laten wij nu niet denken: o, wat een vleselijke, materialistische en ongeestelijke mensen! Zullen zij dan Jezus nooit begrijpen? Zij, wier verstand toch geopend was geworden voor de Schriften (Luk. 24:25) en die veertig dagen aan Jezus' voeten hebben gezeten, toen Hij hun de waarheid van het Koninkrijk openbaarde (Hand. 1:3). Ik geloof, dat zij in menig opzicht verder waren in de kennis van de profetie dan menig theoloog in onze dagen. In elk geval meenden zij, dat hun nog één ding ontbrak in hun kennis betreffende het Koninkrijk en wel de tijd van het herstel van Israël. Hierop antwoordt de Here Jezus: “Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen in macht gesteld heeft”.

Door het niet vermelden van de juiste tijd van de vervulling van de belofte, is de kracht van die belofte in het geheel niet verzwakt. Zo hebben de discipelen het ook opgevat!
Uit Handelingen 15:14-17 blijkt dat Hij zal terugkeren, nadat Hij eerst uit de heidenen Zich een volk vergaderd heeft tot Zijn naam (vers 14) en dan volgt in vers 16: “Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen de tabernakel Davids, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, opdat de overblijvende mensen de Here zoeken, en al de heidenen, over welke Mijn naam aangeroepen is, spreekt de Here, die dit alles doet”.

V. Was Jezus de Messias?

Tot zover dan de messiaanse leer. En nu komt dan de slotvraag: Was Jezus de Messias?


Niemand trekt in twijfel, dat Jezus uit het geslacht van David was. Zelfs de grootste tegenstanders van de leer, dat Jezus de Messias is, geven toe, dat Hij uit het geslacht van David was. Ook wordt door niemand bestreden, dat Hij een nakomeling was van Abraham en van Juda. Zelfs niet, dat Hij in Bethlehem is geboren. Als bewezen kon worden, dat Hij niet van David afstamde en dat Hij niet in Bethlehem was geboren, dan zou men met recht Zijn Messias-schap mogen afwijzen en dan zouden al Zijn discipelen Hem terstond verlaten.


Nu nog dit: Vijftig dagen na Jezus' dood gingen mannen in Jeruzalem en in geheel Judea prediken, dat Hij was opgestaan. Weer een gelegenheid om een einde te maken aan de verering van Jezus, door te bewijzen, dat Hij niet was opgestaan. Maar dat was even onmogelijk als het weerleggen van de elf kenmerken van de Messias.
In onze tijd kan geen mens meer iemands afkomst van David bewijzen of betwisten, omdat bij de verwoesting van Jeruzalem en de wegvoering van de Joden alle geslachtsregisters verloren gegaan zijn. In de dagen van Christus lagen die registers voor iedere Jood ter inzage en een Jood kon dus zijn afkomst bewijzen. Maar nu kan dat niet meer. Daarom moet de Messias gekomen zijn vóór de verwoesting van die registers. En daardoor is het ook niet mogelijk, dat de Messias nu nog voor de eerste keer moet komen. Eén van beide: de gehele messiaanse profetie is vals, of de Messias is reeds gekomen. De historische feiten aangaande Jezus van Nazareth zijn algemeen bekend, eenvoudig en betrouwbaar. Laten wij nu nog eens zien, hoe de kenmerken van het Messias-schap alle samen komen in Jezus en in niemand anders:

  1. Hij is een nakomeling van Eva - dus een mens.
  2. Hij is het zaad van Abraham, ja, het Zaad.
  3. Hij stamt of van Jakob, niet van Ezau; van Izak, niet van Ismaël.
  4. Hij is uit de stam van Juda.
  5. Hij is de zoon van David en de erfgenaam van het verbond met David.
  6. Hij werd op wonderbare wijze verwekt in de schoot van een maagd.
  7. Hij bewees Zijn Godheid door bovennatuurlijke werken, door bovenmenselijke heiligheid, door de opstanding uit de doden en door Zijn invloed op de wereld.
  8. Hij verscheen precies op de juiste tijd volgens de profetie van Daniël.
  9. Hij werd geboren in Bethlehem-Efrata, een onaanzienlijk stadje.
  10. Hij vervulde de profetieën van Jesaja betreffende Zijn plaatsvervangend offer.
  11. Hij stierf op precies dezelfde wijze als voorzegd in Psalm 22. Zijn handen en voeten werden doorboord en Zijn beulen wierpen het lot over Zijn klederen.

Het is duidelijk, dat niemand deze elf tekenen op zichzelf kan toepassen; dat (1) de kenmerken te talrijk en te nauwkeurig zijn, dan dat een toevallige vervulling mogelijk zou zijn; dat (2) de Persoon, op welke zij alle van toepassing zijn, de Messias moet zijn; dat, (3) omdat zij alle op Jezus van toepassing zijn, Hij de Messias moet zijn.

Velen zien uit naar de Messias. Welnu, Hij komt! Dat is de 'gezegende hoop' van Joden en Christenen. Geloof dat en houd het vast, wat er ook gebeurt. De vernedering, de offerdood is volbracht, straks komt Hij in heerlijkheid!

Uit: Het Goddelijk Programma – Jb. Klein Haneveld, Uitg. Het Morgenrood